
In de Nederlandse natuur komen tal van insectensoorten voor.
Het meest bekend zijn vlinders, kevers, hommels, libellen en zweefvliegen. Naast al deze soorten komen er in ons land ruim 700 soorten wilde bijtjes en graafwespensoorten voor.
Zij variëren in grootte van enkele millimeters tot wel de grootte van een honingbij.
Deze wilde bijtjes hebben een eigen manier van leven.
Zij leven in tegenstelling tot hommels en honingbijen alleen. Hommels, honingbijen en wespen leven in een staat. Om hun staat te verdedigen hebben zij een angel als wapen.
Deze wilde bijtjes missen deze angel. Zij hoeven geen staat te verdedigen.
De vrouwtjes gaan nadat ze met een mannetje gepaard hebben op zoek naar allerlei gaatjes.
Deze gaatjes kunnen bestaan uit holle plantenstengels en gaatjes in hout. Een aantal soorten graaft zelfs gangetjes in de grond. Deze nestelgangen kunnen wel tot bijna een meter diep zijn. De loodrechte gang heeft onderweg een aantal zijgangetjes die in kleine cellen of kamertjes eindigen waarin de wijfjesbijtjes een bolletje stuifmeel samenbrengen en daar een eitje op leggen.
Na een tijdje komen uit de eitjes kleine larfjes die zich met het stuifmeel voeden.
Stuifmeel zijn de mannelijke zaadcellen van planten en is heel erg voedzaam omdat ze veel eiwit bezitten.
Na een tijdje verandert het larfje in een popje en uit het popje komt dan later weer een wild bijtje en begint alles weer opnieuw.
Deze miljarden wilde bijtjes zijn heel erg belangrijk bij het bestuiven van bloemen. Daarnaast vormen ook zij weer een voedselbron voor allerlei natuurlijke vijanden zoals kevers en vogels.
In de omgeving van deze nestelmogelijkheden zijn ook goud- en sluipwespen te vinden. Op hun beurt proberen zij hun eitjes weer op de larfjes van de wilde bijtjes te leggen, met de bedoeling dat hun larfjes de larfjes van de wilde bijtjes opeten.
Hieronder enkele plaatsen waar onze wilde bijtjes een nestje kunnen maken.
Terug naar overzicht